Dichtlievende verlustigingen, bestaande in uitgeleezene stukken der voortreffelijkste Hoogduitsche dichteren. Amsterdam, A.J. van Toll, 1779.

Bloemlezing uit de contemporaine Duitse poëzie, die toen in Nederland sterk in de belangstelling stond. Kasteleijn (Breukelen 1745 – Amsterdam 1794), apotheker van beroep, had na de dood van zijn vader tien jaar van zijn jeugd met zijn Duitse moeder in haar geboorteland doorgebracht. Die Duitse achtergrond deelde hij met zijn vriend, de wiskundige en letterkundige Gerrit Brender à Brandis, patriotsgezind als hij en bezield met dezelfde verlichtingsdenkbeelden over het belang van volksontwikkeling en opvoeding; deze instelling blijkt ook uit de zinspreuk die Kasteleijn hanteert: 'Proficit et recreat (Het is nuttig en het verkwikt), een variant op het overbekende 'Utile dulce' (Tot nut en vermaak). De autodidact Kasteleijn schreef toneelstukken en gedichten en nam intiatieven op letterkundig en scheikundig gebied. Zo stichtte hij het letterkundig genootschap 'Natuur begaaft oeffening beschaaft' en leverde met zijn 'Chemische Oefeningen' (het eerste Nederlandse scheikundig tijdschrift) een belangrijke bijdrage aan de wetenschappelijke beoefening van de chemie in Nederland. Voor de Dordtse uitgever Blussé schreef hij tussen 1788 en 1792 acht delen van diens imposante, uiteindelijk 24 delen tellend seriewerk 'Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten, handwerken, fabrieken […]'. Tenslotte kan nog zijn lidmaatschap van het Leidse dichtgenootschap 'Kunst wordt door arbeid verkregen' worden genoemd, waar tot vier maal toe een inzending van hem met goud werd bekroond.